hedendaagse tijd
Het Burgerlijk Gasthuis
De Eerste Wereldoorlog bezorgde de grauwzusters nieuwe lasten en zorgen. Naast de verzorging van gewonden en de opvang van vluchtelingen waren er regelmatig inkwartieringen door Duitse eenheden en opeisingen van levensmiddelen. Ook op het koper van de kuipen van de brouwerij werd beslag gelegd.
Op 19 augustus 1914 namen de Duitsers en hun gewonden hun intrek in het gasthuis. Zij schreven op de deur: Feldlazarett II. De paters picpussen kregen het bevel de gewonde Belgische soldaten over te brengen naar het Feldlazarett I in het Damiaansgesticht.
Van zodra de gebouwen ontruimd waren, werd het hele gasthuis overspoeld met Duitsers en hun gewonden. Zelfs in de gangen en kloosterruimtes werden bedden geïnstalleerd.
Na de oorlog werd het gasthuis geleidelijk gemoderniseerd. De operatiezaal werd degelijk ingericht en in 1929 kreeg het gelijkvloers zelfs centrale verwarming. De stookketel werd in de kelder geplaatst en verbonden met de schouw van de operatiekamer. De standaardtemperatuur was 18 graden wanneer de buitenkoude 10 graden onder nul was. De temperatuur aan de ingang en de hal mocht 16 graden bedragen en deze in de operatiezaal 25 graden.
Bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog kreeg het gasthuiscomplex zijn deel van de vernielingen die het zware Duitse bombardement op 12 mei 1940 aanrichtte in de Demerstad. In de onmiddellijke omgeving van de schuur viel een zware bom. Een deel van de grote schuur werd totaal weggeslagen. Al het overige werd door elkaar geschud en het dak werd vernield. Ook de kloostergebouwen raakten zwaar beschadigd.
Met de steun van de stedelijke overheden werd onder leiding van architect Jozef Fonteyn al snel gestart met de heropbouw en de herstellingswerken. De twee vleugels aan de achterzijde werden niet heropgebouwd. Het interieur werd aangepast aan nieuwe behoeften. Zo werd bijvoorbeeld de isoleerkamer omgevormd tot bureau en werd de verbandzaal patiëntenkamer. Streefdoel was vooral de beddencapaciteit op te drijven.
Na de Tweede Wereldoorlog verloor het Burgerlijk Gasthuis definitief zijn functie van algemeen ziekenhuis. Enkel hoognodige herstellingswerken werden uitgevoerd om er ouderlingen van het COO-rustoord (Commissie van Openbare Onderstand, nu OCMW) op het begijnhof (convent) tijdelijk onderdak te geven. Ook in de vroegere paardenstallen van de schuur werden van 1944 tot 1955 een aantal mensen gehuisvest.
In de periode 1965-1966 kreeg het interieur van het oud Burgerlijk Gasthuis een volledige renovatiebeurt. Doel was het om te bouwen tot een rustoord voor mindervaliden. Architect Karel Van Riel tekende de plannen. De kamers en lokalen werden heringedeeld en er kwam een lift. Van 20 oktober 1966 tot 30 september 1997 werkte het gasthuis verder onder de benaming Sint-Elisabeth Verpleegtehuis.
De kraamafdeling in het lazaret
In 1947 liet de Commissie van Openbare Onderstand aan het lazaret renovatiewerken uitvoeren om er te kunnen starten met een kraamafdeling met twee bedden. Het was een onmiddellijk succes.
Een jaar later werd het aantal bedden vermeerderd tot vijf. De kamer met de twee bedden werd ingericht tot privékamer en een ziekenzaal werd omgebouwd tot vier kamers met beschotten. Deze kamers gingen de geschiedenis in als de gele, blauwe, roze en groene kamer omdat zij in die kleuren geschilderd waren. Er werd ook een ruimte voorzien voor de zuster-vroedvrouw zodat er permanente bewaking was. De twee vaste zusters werden om de drie maanden afgelost.
In het lazaret bleven nu twee zalen over voor de vrouwen. De ene met acht bedden en de andere met vier bedden. De mannen lagen op een zaal met elf bedden.
De capaciteit van de kraamafdeling bleek na enkele jaren te klein zodat in 1954 de bouw van een nieuwe kraamkliniek gepland werd. In 1960 nam het moederhuis zijn intrek in een nieuw gebouw naast het lazaret.
Op 20 oktober 1966 verhuisden ook de bejaarden van het lazaret naar het vernieuwde gebouw van het vroegere Burgerlijk Gasthuis dat nu het Sint-Elisabeth Verpleegtehuis werd genoemd. De verhuis op één dag was mogelijk dankzij de hulp van vele Aarschottenaars die vrijwillig een handje toestaken.
Het lazaret werd nu definitief gesloten en midden jaren 1970 afgebroken voor de bouw van het OCMW-ziekenhuis en V-dienst, nu Stedelijke Openbare Bibliotheek.
De kraamkliniek
Enerzijds door het succes van de kraamafdeling in het lazaret en anderzijds door het verlopen van de toelating tot uitbating van het moederhuis op het einde van 1956 omdat het niet meer voldeed aan de wettelijke normen, besloot de COO in 1954 een nieuw volwaardig gebouw op te trekken op de gasthuissite langs de Elisabethlaan. Op 31 maart 1955 werd de Antwerpse bouwkundige Karel Van Riel aangesteld. Het eerste voorontwerp werd een maand later goedgekeurd door de commissie, het definitieve op 8 november 1956. De bouwvergunning kwam er op 2 september 1957.
Het gebouw met plat dak had een verdieping met drie ingebouwde terrassen met borstwering aan de voorzijde. Boven de ingang is er een kleine zolder met daarin de liftschacht.
Het geheel is opgetrokken in Kempische voorwerkers van uitgezochte machiensteen om met witte latexverf te overschilderen. De plint werd uitgevoerd in grijze klampsteen.
Een laag ijzeren hek met poort werd geplaatst tussen het lazaret en de kraamkliniek. (Zie foto blz. 48)
De materniteit ging open op 29 oktober 1960 en telde 18 kamers. In het begin amper genoeg. Eind jaren zestig begon de terugval. Begin jaren tachtig namen een aantal bejaarden een deel van de benedenverdieping in. Het sluiten van de materniteit kwam steeds meer ter sprake. De laatste bevallingen gebeurden eind december 1984, terwijl het gebouw en de bordjes “stilte a.u.b.” dreunden van het gehamer en geboor. De materniteit zou in 1985 een volwaardig Rust en Verzorgings Tehuis (RVT1) worden.
De materniteit
Dokter Dierickx was als gynaecoloog en dokter Poot als kinderarts verbonden aan de materniteit. Later werden alle huisartsen toegelaten.
Moeders die bevielen in de Onze-Lieve-Vrouwmaterniteit, verbleven er gedurende een tiental dagen. Voor vrouwen die al een grote kroost hadden was dat een periode van rust. Na enkele dagen, meestal de volgende zondag, werd het kind gedoopt in de Onze-Lieve-Vrouwkerk of op aanvraag in de parochiekerk.
Moeder bleef te bed en het kind werd door een zuster of personeelslid samen met vader, peter en meter naar de kerk gebracht. Later werden de kinderen ook in de materniteit zelf gedoopt zodat de moeder aanwezig kon zijn.
Bron: Van Gasthuis tot Culturele site