De huidige gasthuissite
Het Cultureel Centrum Het Gasthuis
Op het einde van de 20ste eeuw was de kapel door verwaarlozing in slechte toestand. Het regende binnen, de bepleistering viel van muren en gewelven en de verwarming liet te wensen over. Na overleg beslisten het OCMW-bestuur en de geestelijkheid de laatste misviering te houden op 4 november 1990.
Na de sluiting van de kapel organiseerden de leerlingen Beeldende Kunsten van het Sint-Jozefscollege er in mei 1991 hun tentoonstelling onder de titel Grauwvuur. Met hun beelden en installaties en in hun brochure klaagden zij scherp de verwaarlozing door de stedelijke overheid aan.
De stad Aarschot besliste in 1994 om de vrijgekomen gasthuissite met de zeven huizen in de Gasthuisstraat te verwerven. Het stadsbestuur had onder impuls van schepen voor cultuur Herman Pelgrims grootse plannen met het domein. De klooster- en ziekenhuisgebouwen zouden het historische kader vormen waarbinnen o.a. het Cultureel Centrum Het Gasthuis gestalte zou krijgen.
Bij Ministerieel Besluit van 7 juni 1994 werden al de gebouwen en de ommuring van de gasthuissite, met uitzondering van het werkhuis, beschermd als monument. De rest van de site en de huizenrij in de Gasthuisstraat vanaf de Bogaardenlaan tot en met het huis en de tuin Bols, nu woning van dokter Coenen, werden beschermd als stadsgezicht. Ook werden een aantal interieurs en meubilair beschermd zoals de kloostergang met de 17de eeuwse glasramen en de apotheek met inboedel.
De renovatie en herbestemming van de gebouwen werd in diverse fasen aangepakt. Het verbouwingsdossier werd op 29 juni 1995 toevertrouwd aan de Aarschotse architect Peter Van den Broeck. Hij zou later ook de dossiers van de andere gebouwen op de site behandelen.
Op 24 mei 1996 ging het Cultureel Centrum Het Gasthuis voor zijn eerste seizoen van start. De plechtigheid vond onder grote belangstelling plaats in de kapel. Op 1 januari 1997 volgde de officiële erkenning. De dienst was toen nog gevestigd in de stadsfeestzaal.
Het exterieur van de gasthuiskapel werd het eerst gerestaureerd aangezien na zeven jaar leegstand en verwaarlozing herstellingswerken daar het dringendst nodig waren.
Op 16 december 1996 kreeg de firma Renotec uit Geel het aanvangsbevel tot herstel van zowel de gasthuiskapel als het kloostergebouw. Het dak werd vernieuwd en de buitengevel werd gerenoveerd. Tussen 1998-1999 werd het interieur en de neogotische beschildering in de oorspronkelijke staat hersteld. Deze opdracht werd uitgevoerd door de firma Taeymans uit Kontich. Een arbeidsintensief precisiewerkje.
Dezelfde grondige renovatiebeurt kregen ook de glasramen van het koor. De hoofdopdrachtnemer was restaurateur Warner Berckmans uit Diest. Hij coördineerde en controleerde de werken. Hij stelde het restauratierapport samen en nam de zeven ramen eruit om ze naar zijn atelier te transporteren.
Glasraam 1 en 2 werden gerestaureerd door Peggy Hermans uit Retie, 3 en 4 door Carola Van den Wijngaert uit Stabroek en 5, 6 en 7 door glaswerken Mortelmans uit Wilrijk (zie foto’s blz. 24-25). Bij het vooronderzoek van Warner bleek dat de ramen al een restauratie ondergingen, vermoedelijk na de Tweede Wereldoorlog.
Ook het torenklokje met de inscriptie JAN VANDEN GHEYN HEEFT MIJ GHEGOTEN ANNO 1693 werd opgepoetst. Het is een van de weinig overgebleven klokjes van de maker. Het staat momenteel weggedoken op het koor van de kapel.
Op 6 juli 2000 werd het volledige restauratiewerk opgeleverd. De totale kostprijs bedroeg zo’n 1,8 miljoen euro.
De vernieuwde kapel werd op 28 mei 1999 officieel geopend. Zij wordt gebruikt als ruimte voor podiumkunsten, tentoonstellingen, kunstbabbels, activiteiten allerlei en als receptieruimte.
In de tweede fase werd het voormalige Burgerlijk Gasthuis omgetoverd tot een prachtige theaterzaal met een professioneel podium en 401 zitplaatsen. De werken werden aangevat eind 1998 door aannemer Zeeuws nv uit Halen. De gesloten ruwbouw en buitenrestauratie werden begroot op zo’n 1.200.000 euro. Iets minder dan de helft van het bedrag was ten laste van de stad. Op 15 september 2000 vond de inhuldiging plaats met een academische zitting.
Ondertussen was men in het begin van 1998 met de buitenrestauratie van de 18de eeuwse kloostergebouwen gestart. Het interieur werd later verbouwd tot een sfeervolle cafetaria, tentoonstellingsruimten en administratie- en vergaderlokalen.
De Stedelijke Openbare Bibliotheek in voormalige V-dienst
Op 17 januari 2000 startte de tijdelijke vereniging PIT Leuven uit Rotselaar en Strabag Benelux nv uit Stabroek de werken aan het gebouw van de voormalige V-dienst. Het bouwwerk moest aangepast worden aan de noden van een moderne bibliotheek. Vooraan kwam er naast de oude inkom een inkomsas. De eerste verdieping werd een grote ruimte met een volwassenenafdeling en leeszaal. Centraal achteraan bevindt zich een poetsberging.
De tweede verdieping wordt ingenomen door vergader- en leslokaal, werkruimten, bureaus en de afdeling plaatselijke geschiedenis zodat hier bijna geen verbouwingswerken dienden te gebeuren. De Werkgroep Aarschotse Geschiedenis, Documentatie en Informatie (Wagdi) vindt hier onderdak. De goederenlift werd omgebouwd tot personenlift. De kelder bleef behouden. Daar bevindt zich de hoogspanningscabine, de centrale verwarming en de magazijnruimte.
De totale verbouwingswerken zouden zo’n 1.300.000 euro kosten.Op 23 september 2000 werd de bibliotheek officieel geopend. Op 14 november 2001 werd het gebouw definitief opgeleverd.
Het Stedelijk Museum en de Dienst Toerisme in voormalige materniteit
De ruwbouw en de gevelrenovatie werden uitgevoerd door de tijdelijke vereniging Renotec nv en bouwwerken Jansen uit Geel. De werken gingen van start op 14 februari 2000 en werden zes maanden later beëindigd.
Achteraan het gebouw onder de luifel werd een bijkomende ruimte gemaakt die moest dienen als opslagruimte en als voorlopig lokaal voor de werkman. In tegenstelling tot de bibliotheek werden de kamers behouden of vergroot zodat de compartimentering behouden bleef. Het plafond in het midden verdween gedeeltelijk, vloeren werden versterkt, valse plafonds gestoken. De automatische schuifdeur werd vervangen door een nieuwe. Na de definitieve oplevering op 26 oktober 2001 bedroeg de kostprijs zo’n 775.000 euro.
De binnenafwerking en -inrichting kenden een lange lijdensweg. Eerst bleef de aanstelling van een nieuwe conservator uit tot op 1 juli 2000. Drie jaar later lagen de werken stil om administratieve en budgettaire redenen.
Op 2 december 2003 kreeg het ontwerpbureau Bailleul uit Gent de opdracht om het ontwerp voor de binneninrichting te maken. Op 16 februari 2004 startte de firma Brebuild uit Antwerpen met de werken. De kostprijs hiervoor bedroeg zo’n 750.000 euro. Om de museumstukken in optimale omstandigheden te bewaren werd de nodige airco voorzien.
Op 7 februari 2005 kreeg Potteau labo nv uit Kortrijk-Heule het aanvangsbevel voor de museuminrichting. Een maand later was de firma Brebuild klaar met de binnenrenovatie en kon de firma Potteau Labo de laatste hand leggen aan de uiteindelijke invulling en inrichting van het museum. Kostprijs zo’n 610.000 euro.
De laatste fase van het grootse culturele project werd afgesloten met de opening van het museum op 3 juni 2005. In het gebouw van de vroegere materniteit en de RVT1-dienst wordt nu het verhaal van het verleden van de stad en haar bewoners op een eigentijdse manier gebracht. Verscheidene thema’s komen er aan bod zoals oude ambachten, prehistorie en archeologische vondsten en Aarschotse kunstenaars.
Een aantal voorwerpen en heiligenbeelden, afkomstig van het vroegere gasthuis, zijn in de afdeling religie tentoongesteld.
Op de eerste verdieping is er een beperkte ruimte voor de permanente tentoonstelling gewijd aan de Demer die altijd een belangrijke rol in de geschiedenis van Aarschot gespeeld heeft.
De overige oppervlakte wordt gebruikt voor tijdelijke tentoonstellingen, administratie, opslagruimten, archief en educatief lokaal.
De definitieve oplevering van het gebouw vond pas plaats op 14 juni 2006.